Drie gemeenten in het noordoosten van Groningen zijn in en na de Tweede Wereldoorlog opvallend berekenend omgegaan met de huizen en het andere vastgoed van hun Joodse inwoners. Dat blijkt uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG), dat vandaag in de synagoge van Appingedam is gepresenteerd.
Soms onteigenden ze de huizen al voordat bekend was of de weggevoerde bewoners terug zouden komen. Uit het onderzoek blijkt ook dat de gemeente Pekela ruim dertig jaar geld heeft verdiend aan een huis waarvan de bewoners tijdens de Holocaust werden vermoord.
"Toen ik het onderzoek las, was er eerst schrik en verbijstering", reageert burgemeester Jaap Kuin van Pekela bij RTV Noord. "Waarom heb je het zo opgelost? Je moet je er voor schamen dat die woning niet is teruggegeven."
Het onderzoek werd gedaan op verzoek van de drie huidige gemeenten Eemsmond, Westerwolde en Pekela. Het beeld dat daaruit ontstaat, is ontluisterend. Joden overal in Nederland werden tijdens de oorlog niet alleen weggevoerd, maar ook grote schaal beroofd, stellen de onderzoekers.
Onroerend goed zoals huizen, bedrijven en (landbouw)grond werd onteigend en verkocht, vaak aan NSB'ers en andere collaborateurs. Het gebeurde ook dat Joods bezit in gemeentehanden terechtkwam. Na de oorlog heeft de Nederlandse overheid soms geprobeerd die 'transacties' ongeldig te verklaren. Maar dat ging lang niet altijd goed, zoals blijkt bij het huis van de familie Stoppelman uit Pekela.
Orkest stoppelman.
De Joodse Hartog Stoppelman, zijn vrouw Sophia en hun zoons Lazarus en Daniel woonden in een statige woning aan de Binnenweg 6 in Oude Pekela (tegenwoordig Thorbeckelaan). Achter het huis hadden ze een sigarenfabriekje. Hartog Stoppelman was ook dansleraar en muzikant. Samen met zijn vader en zes broers vormden ze het Orkest Stoppelman.
Vlak voor hun deportatie, op 24 september 1942 werd de familie Stoppelman dakloos omdat hun huis zwaar beschadigd raakte bij een bombardement.
Het huis moest worden gerepareerd. Omdat het lot van de weggevoerde familie onbekend was, werd de woning onteigend en toegewezen aan de gemeente Oude Pekela. Die liet het repareren, maar kreeg vervolgens aanmaningen van de hypotheekhouder, verzekeringsmaatschappij en andere betrokkenen. Om die rekeningen te betalen, besloot de gemeente het huis te verhuren.
Verrekening van de kosten
Volgens RUG-onderzoeker Richard Paping hadden de 'Stoppelmans' hun huis hoogstwaarschijnlijk teruggekregen als zij waren teruggekomen. Mét een uitgebreide verrekening van de kosten die de gemeente had gemaakt. "Het is opvallend", zegt Paping, "dat gemeenten de eerste jaren na de oorlog toch vooral dachten aan de (financiële) belangen van hun bevolking en weinig empathie toonden voor de vrijwel volledig vermoorde Joodse gemeenschappen."
Maar Hartog Stoppelman en zijn gezin kwamen niet terug. Paping: 'De kinderen van Stoppelman waren zijn erfgenamen. Maar zij werden ook vermoord en hadden geen kinderen. De erfenis ging toen, theoretisch, naar zijn broers. Maar je raadt het al: die zijn ook vermoord. En hun kinderen ook."
Uiteindelijk meldde zich geen enkele erfgenaam die aanspraak maakte op het huis. Misschien was er zo verre familie dat ze niet wisten dat ze erfgenaam waren, of waren ze niet geïnteresseerd, vermoedt onderzoeker Paping. "Aan de andere kant, de door de Nederlandse staat ingestelde beheerder van Stoppelmans boedel heeft ook nooit naar ze gezocht."
In de gemeentekas
De gemeente Oude Pekela verkocht het huis in 1974. De opbrengst, zo'n 22.000 gulden, werd in de gemeentekas gestort, net als de huuropbrengst tussen 1942 en 1974.
"De conclusie lijkt te zijn dat de gemeente Oude Pekela voor minder dan 6.000 gulden aan kosten een pand van tijdens de Holocaust vermoorde Joden heeft verworven. Uit dat pand heeft de gemeente ruim dertig jaar netto-inkomsten ontvangen. Vervolgens heeft ze hetzelfde pand voor bijna 22.000 gulden kunnen verkopen, zodat aangenomen kan worden dat de onteigening tijdens de oorlog voor de gemeente Oude Pekela uiteindelijk als belegging nog gunstig heeft uitgepakt," aldus de onderzoekers in het rapport.
Begraafplaats
Het verhaal van de familie Stoppelman is een van de vele in het dikke RUG-rapport, Daaruit blijkt ook dat dezelfde gemeente Oude Pekela in de oorlog de Joodse begraafplaats in bezit kreeg. Na de bevrijding wilde het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK) de begraafplaats terug. Mede door gesteggel over een vergoeding duurde het tot 1966 voordat het NIK de begraafplaats daadwerkelijk terugkreeg van de gemeente.
In de gemeenten Eemsmond en Westerwolde was het weinig beter, blijkt uit het rapport. "Van de 150 Joodse inwoners in Westerwolde in 1942 hebben slechts 15, dus maar 10 procent, de oorlog overleefd. Een ontluisterend gegeven", reageert burgemeester Jaap Velema van Westerwolde op de website eemskrant.nl.
"Na de verschrikkingen van de concentratiekampen moesten overlevenden langdurige procedures doormaken om hun bezittingen terug te krijgen of financiële compensatie te krijgen. Achter de kille cijfers schuilt een onbeschrijfelijk leed dat onze Joodse inwoners is aangedaan."
Oordeel vellen
"Het is niet aan ons om een oordeel te vellen", zegt onderzoeker Paping. "We hebben in opdracht van de gemeenten onderzocht wat er met de Joden en hun onroerend goed gebeurd is tijdens en na de oorlog. Dat hebben we feitelijk op papier gezet. Het is nu aan de gemeenten zelf om conclusies te trekken."
"Voor de familie Stoppelman iets terugdoen is heel lastig, want de nabestaanden zijn niet in beeld", stelt burgemeester Jaap Kuin van Pekela. "We gaan de Joodse begraafplaats een kwaliteitsimpuls geven en met de raad bevestigen dat we die begraafplaats echt in goede staat laten verkeren."