Hoeveel sociale huurwoningen gaan er naar erkende vluchtelingen, ook wel statushouders genoemd? Dat is een regelmatig terugkerende vraag, ook deze verkiezingscampagne weer. Lijsttrekker Jetten (D66) sprak over een percentage van ongeveer 7 procent, Klaver (GroenLinks-PvdA) had het over "7 tot 10 procent".
Demissionair minister Keijzer van Volkshuisvesting (BBB) sprak over "25, 30 procent" en PVV-leider Wilders noemde gisteren in het SBS-debat een nog hoger percentage, van 37 procent. Dat zou betekenen dat een op de drie vrijkomende sociale huurwoningen naar statushouders gaat. SBS6 noemde wéér een ander cijfer: 17 procent.
Waar zijn al deze verschillende percentages op gebaseerd?
CBS-cijfers
Jetten en Klaver varen vermoedelijk op cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In het recentst onderzochte jaar (2022) werd volgens het CBS bijna 7 procent van alle vrijgekomen corporatiewoningen toegewezen aan "huishoudens met statushouders".
Dat zijn mensen die na een asielaanvraag in Nederland een verblijfsvergunning hebben gekregen, bijvoorbeeld omdat ze gevlucht zijn voor oorlog. Op het moment dat zij een Nederlands paspoort krijgen, worden zij Nederlander genoemd en geen 'statushouder' meer.
In 2022 kwamen 162.500 corporatiewoningen vrij. Daarvan werden er 11.000 toegewezen aan een huishouden met een statushouder, oftewel een kleine 7 procent. In de vier jaar daarvoor lag dat percentage ergens tussen de 4 en 6 procent.
De koepel van woningcorporaties, Aedes, beschikt over recentere cijfers, maar dat zijn schattingen. Over de jaren 2023 en 2024 ligt het percentage sociale huurwoningen dat naar statushouders ging volgens een woordvoerder rond de 10 procent.
Starters of niet?
Wilders zegt zich te baseren op berekeningen van wiskundige Jan van de Beek, die zichzelf "het wetenschappelijk migratiecijferbureau van X" noemt. Van de Beek stelt dat je statushouders moet beschouwen als starters, omdat zij vaak geen lege sociale huurwoning achterlaten.
In de redenering van Van de Beek - en ook van Wilders en Keijzer - concurreren statushouders vooral met starters. Tot starters worden mensen gerekend die voor het eerst een eigen woning krijgen, omdat ze tot dan toe nog bij hun ouders wonen of bijvoorbeeld in een opvanglocatie van het COA verblijven. Op dit moment wachten zo'n 19.000 statushouders in de asielopvang op een (sociale) huurwoning.
In de berekening van Van de Beek ging in 2023 37 procent van alle vrijkomende sociale 'starterswoningen' naar statushouders, in 2021 was dat volgens hem 29 procent. Hij vergelijkt cijfers van Aedes over het toegewezen aantal woningen aan statushouders met CBS-cijfers over het totaal aantal toegewezen woningen aan starters.
'Scheve vergelijking'
Experts noemen het een scheve vergelijking, omdat in het cijfer van toegewezen woningen aan statushouders ook doorstromende statushouders zitten, die een woning leeg achterlaten.
Volgens de experts zou dat getal vergeleken moeten worden met het totaal aantal sociale huurwoningen dat werd verhuurd, waarin ook de cijfers zitten van doorstromers. Zoals eerder genoemd berekende het CBS dat het in 2022 om zo'n 7 procent ging.
Of, zeggen zij, het aantal startende statushouders, die vanuit het COA een woning krijgen toegewezen, moeten worden vergeleken met het totaal aantal woningen dat specifiek aan starters wordt toegewezen. In de berekening van het CBS gaat dat om 17 procent - het cijfer dat SBS6 gisteren gebruikte.
"Ik vind het raar dat het CBS groepen statushouders uit elkaar trekt", zegt Van de Beek in reactie tegen de NOS. "Elke statushouder die een woning krijgt toegewezen zorgt toch voor een woning die wordt onttrokken aan de woningmarkt? Waarom noemen ze sommigen dan startende statushouders en andere doorstromers?"
In de kern draait de cijferdiscussie vooral om de vraag: kijk je naar álle sociale huurwoningen die naar statushouders gaan of alleen naar de 'starterswoningen' - zoals Wilders, Keijzer en SBS.
Gemeenten bepalen
Feit is ook dat gemeenten wettelijk verantwoordelijk zijn voor de huisvesting van statushouders, de zogeheten 'taakstelling'. Omdat er een groot tekort is aan sociale huurwoningen, voldoen zij vaak niet aan deze taak. Ook veel andere groepen maken aanspraak op sociale huurwoningen; de gemiddelde wachttijd is in veel gemeenten enorm opgelopen - in Utrecht bijvoorbeeld naar zo'n 11 jaar.
Het is aan de gemeenten zelf om te bepalen welke groepen voorrang krijgen bij de toewijzing van sociale huurwoningen. In grotere gemeenten kan het aandeel 'urgenten' oplopen tot meer dan een kwart van het aandeel vrijkomende woningen.
Dat kunnen bijvoorbeeld slachtoffers van huiselijk geweld zijn, mensen van wie het huis is afgebrand of mensen met "vitale beroepen", bijvoorbeeld in de zorg, het onderwijs of bij de politie. Ook mogen gemeenten nu voorrang geven aan statushouders. Veel gemeenten doen dat, juist ook om te voldoen aan de wettelijke taakstelling.
Maar het huidige demissionaire kabinet wil af van de voorrang voor statushouders. Minister Keijzer vindt de voorrangsregel oneerlijk ten opzichte van andere mensen die al een jaar of tien op een wachtlijst staan. Ondanks een kritisch advies van de Raad van State wil het kabinet het verbod op voorrang voor statushouders doorzetten.