Advies aan EU-hof: Nederland mag eerder stoppen opvang derdelanders
Nederland moet de opvang van derdelanders uit Oekraïne eerder kunnen stoppen dan de opvang van andere vluchtelingen uit dat land. Dat zegt de advocaat-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie in een belangrijk advies aan de Europese rechter.
Derdelanders zijn mensen uit andere landen die in Oekraïne werkten of studeerden toen daar de oorlog uitbrak. Net als Oekraïners vluchtte een deel daarvan naar Nederland.
De Nederlandse overheid vindt dat derdelanders een aparte categorie vluchtelingen zijn waarvoor andere regels geleden. Eerder had de Raad van State al besloten dat de tijdelijke bescherming eindigde op 4 maart 2024.
Verschillende mensen uit onder meer Algerije, Turkije, Pakistan en Nigeria hebben hun uitzetting uit Nederland bij de rechter aangevochten. Op het moment dat de oorlog uitbrak verbleven ze legaal in Oekraïne met een tijdelijke verblijfsvergunning.
Complexe rechtszakenOmdat de rechtszaken van de derdelanders erg complex zijn hebben de Raad van State en de rechtbank Den Haag aan het EU-hof gevraagd om verduidelijking. De advocaat-generaal zegt nu dus in een advies dat een EU-lidstaat de tijdelijke bescherming vroegtijdig mag beëindigen.
Het advies is nog geen oordeel. Het EU-hof gaat nu een uitspraak doen, mogelijk al over enkele weken. Daarbij laat het hof het advies van de advocaat-generaal meestal zwaar meewegen.
Tijdelijke beschermingDe Richtlijn Tijdelijke Bescherming is aan het begin van de eeuw ingesteld door de Europese Unie. Doel was dat mensen die op de vlucht zijn hulp krijgen en tegelijk de asielsystemen in de lidstaten niet te veel belasten. Mensen die eronder vallen hebben recht op opvang, medische zorg, onderwijs en werk.
Het is aan de Europese Raad om te bepalen of de tijdelijke bescherming in werking treedt en voor hoelang. In maart 2022, na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne, gebeurde dat voor het eerst.
In de begindagen van de oorlog was er vanuit Europa bepaald dat die richtlijn gold voor iedereen die vanuit Oekraïne was gevlucht. Vlak daarna werd besloten dat de richtlijn alleen opgaat voor iedereen met de Oekraïense nationaliteit en mensen met een permanente Oekraïense verblijfsvergunning en niet voor derdelanders. Deze derdelanders hebben die beslissing in de rechtszaak aangevochten.
Tegenstrijdige uitsprakenVervolgens deden rechters daarover tegenstrijdige uitspraken, waardoor er ongelijkheid ontstond. Daarom boog de Raad van State zich over de situatie. Die oordeelde dat de derdelanders in maart 2024 naar hun geboorteland moesten vertrekken.
Omdat de Raad van State zich in dat oordeel baseerde op Europese Unie recht, zagen rechtbanken weer de mogelijkheid om een eigen oordeel aan de beslissing te geven. Ook was er veel onvrede omdat de datum van vertrek steeds veranderde.
Omdat er nog steeds vragen waren hoe de Europese regels moesten worden uitgelegd, werd het Europese Hof ingeschakeld.